Archive for 4 december 2014

STAKING 60/61

december 4, 2014

staking 6061

Het was in de winter van  ‘60-‘61. Ik wou wegzinken in de sneeuw.  Eén worden met het land. Dat er al weken roerloos bijlag, dat al weken in staking was.

In de straten lag sneeuw, zwart en modderig. Alsof er tanks hadden doorgereden. Met rupsbanden zoals in het Ardennenoffensief. Ik kende dat van in Ciné Modern…  Even daarvoor was de sneeuw nog wit.  Als de poes van oma. Oma was een zuiders type. Haar warme tinten waren een vloek in de sneeuw.

Het duister zou niet lang meer op zich laten wachten. Oma en ik sjokten door de sneeuw.  Wij wandelden vaak. Soms door de bijtende koude.

Op zondag eindigde de omzwervingen tegen drieën aan Ciné Modern. Volwassenen betaalden tien frank, kinderen vijf.  Kregen we twee films voor! De zaak is al decennia verdwenen, moest plaats ruimen voor parking. De projector is blijven draaien. Op de spoelen zit geen film meer. Een lichtvlak op de muur. Spookwit. Uit de wand springt een kegel van licht. De stralen bundelen zich tot het punt waar het licht zo sterk is dat men er niet meer kan naar kijken. De spoelen tikken. In het licht kringelen zwart-witte beelden. ‘Nanook of the North’. In de eerste klas leerden wij een lied over eskimohond. Tegenwoordig is dat een husky bij de Inuit…

In het eerste leerjaar heeft het ook gesneeuwd. In het tweede ook. Vroeger kregen we altijd sneeuw met Kerst. Het sneeuwde vroeger meer dan nu. Vandaag is sneeuw uit den boze. Het sneeuwt niet meer, het vriest niet meer, winter en zomer hebben we de verwarming aan. Allle sneeuw is gesmolten, nog even en dit land is weer zee.

Ik voel een bevroren meer diep in mij. Elke herinnering hakt een wak. De beelden stromen. Vissen happen naar lucht. IJs kraakt. Eenmaal gebroken zet de massa zich in beweging. Onstuimig stuwen en klotsen, Het klingelen van ijsblokjes in een glas. Cola.  Kinderpiano. Pling pling!  Sterk is de stroming. Op een ijsschots staat een vrouw met een bay in haar armen. “Aan de overkant ligt Canada. De vrijheid!” las ik  in “De Negerhut van Oom Tom”.

Ooit moet de wereld bedekt geweest zijn met een dikke laag ijs. Glestsjers, ijsbergen. Glijbanen op de speelplaats… Hoe dik de sneeuw zich ‘s ochtends ook opstapelde: bij de eerste middagzon trad de dooi in. De eerste jaren bestonden uit dooi. Dooi, zo ver ik mij herinner. Alsof wij niet hier woonden, maar op Groenland. Aan de dakgoten hingen ijspegels. Op elk moment kon een gruwelijk kouwe druppel tussen de hemdsboord vallen en tergend traag over het jonge warme lijfje glijden.

Het knerpen hield gelijke tred met de lucht die langs mond en neus binnen gezogen werd en dan omgezet in wolkjes.

Als de vlokken bij tienduizenden in het licht van een straatlantaarn dansten, zei oma altijd: Jeezeke schudt zijn beddeken uit. We  liepen door de sneeuw op het kerkpad. Iets lager lag de parking voor vier auto’s. Hier en daar zaten bobbels in het witte tapijt. Onder zo een opeenhoping zat een diepte. Merkte ik, toen ik tot aan mijn schouders in de sneeuw stak. Ik hapte naar adem. Eén hartslag was ik een straatmus, een roodborstje. Koperrood schijnsel viel over mij. Ik was doordrongen van het besef dat de koudste koude niet van buiten kwam.

Didi de Paris