Botten aan de bomen. Een zacht briesje streelt de mensen. Haast ongemerkt. Dan valt de avond. Vederlicht. De wind gaat liggen. Het wordt warmer. De nacht duurt zes weken. Alles is inktzwart, beweegt langzamer, wordt warmer, verontrust. Onbehagelijk de toekomst, de nacht, de warmte. Het is een neerwaartse spiraal: naar het kookpunt, naar het nulpunt, naar het ingestortte graf van de monik, op de berg (even buiten de stad). Een zwart gat in de stad. Gisteren pas ontdekt tussen sneeuwklokjes. Hoe lang zal men de nacht nog rekken? Broeierig. De ratten vluchten. Slopend. Onheilsprofeten passeren. Het asfalt smelt. De hitte wordt ondraaglijk. Plots – iedereen houdt stil, kijkt naar boven, naar de geheimzinnige ster.