Het is moeilijk een accuraat verslag uit te brengen als iedereen tijdens de feiten een black-out heeft gehad… Zoals gewoonlijk speelden de Kolonialen vals. Ze knoeiden met de tijd, in het bijzonder met feestdagen. Elke feest holden zij uit zoals een suikerbiet, of een pompoen, met een kaars erin. Voor hen was het pas feest als alle beurzen de godganse dag geopend bleven en er minstens even lang werd gewerkt. Ze overspoelden de markt met kersverse feesten : halloween, grootouderdag, secretaressendag, vaderdag, moederdag, leraressendag… Aan de lopende band ontsproten uit de collectieve waanzin nieuwe artificiële paradijzen. Uiteindelijk wou men op jaarbasis evenveel feestdagen als in de Middeleeuwen. Toen bestond een jaar uit drie gelijke stukken : 120 dagen feesten, 120 dagen afkicken en 120 dagen werken ; het drieslagstelsel dus. Ondertussen bereikten de dagen in het aardse tranendal een verontrustend hoog Panda-gehalte. Sporadisch gingen her en der individuen die van het leven meer verwachtten dan overdosissen vreten en slapen, over tot de actie…
Elke kermis is een geseling waard. Op Allermartelarenfeest, de dag waarop het stadje nooit meer leek te zullen opstaan uit de schijndood, kwamen alle heiligen samen. De kaarten lagen gunstig. Er werd druk over en weer getelefoneerd. Een electronische bijenzwerm hing in de lucht. Sigarettenrook kringelde electrisch blauw. Het knetterde. De Swedenborgruimte was voelbaar. Een elektromagnetisch veld vormde zich. Er dreven stemmen op, zoals ogen op vette soep. Het huis werd een window area, een uitgelezen plek om vreemde geluiden en mysterieuze stemmen te registreren – Jim Morisson, rechtstreeks uit Père Lachaise, drong binnen langs de boxen. Anderen kwamen uit de lucht gevallen, of zo maar aanzweven. Sommigen maakten een onzachte landing, of werden door de geluidsmuur gekatapulteerd. Een immens mes sneed door het stadje, deelde het als een grote taart op in verschillende tijdszones. De hartslag dreef op jet-lag. De kamers vulden zich met rook, licht in alle kleuren en muziek, nu eens nauwelijks hoorbaar, stilgevallen, en dan snoeihard. Uit de nacht glipten schimmen naar binnen. Poker de Moker klopte aan. Zwarte weduwen en Lustige Weduwen, in alle maten en staten. Het noctuarium vulde zich met bidsprinkhanen, kameleons, schorpioenen en serpenten. Dierlijke geuren en geluiden. Het huis vol golven. Gekabbel, geklater, geschater. Kreten en gefluister. IJsheiligen maakten hun entree. De vloer kreunde. Kristallen bloemen op het vensterglas. In de hoofden bloeiden chrysanten. Een machine spoot de ruimte vol rook. Uit zilveren nevel dook Dupon & Dupon, Depoortere & A Bitch Too Far op. Uit gouden regen en uit etherische geuren kringelde Booker T-Bone Brunette, Tahiti Tatoo, gevolgd door de mannen. Een bombardement van beelden toonde Cornelius Boerke Puskens., en uit « Heart of Darkness » kwam Queepeg, de harpoenier. Ergens dwaalde de geest uit de fles : een man in het zwart, met een sikje. Iedereen was er, zelfs Dickie Peyote & Cripple Dick. Als laatsten materialiseerden zich Sonnia Sonneville en My name is Nobody.
Het vast verbond van losse medewerkers mobiliseerde met man en macht tegen het immobilisme. Het werd een treffen voor lieden met een hekel aan binnen- en buitenmuren. Evenmin verdroegen zij een dak boven hun hoofd, of kleren aan hun lijf…
Het bleef maar komen, het bleef maar stromen. Het narrenschip kwam aan zweven, met bolle zeilen, stuiterde vederlicht tegen de gevel, meerde aan. Men monsterde af. Gooide zich niettegenstaande te verwachten averij, in wat uitgroeien zou tot een memorabele nacht. Iedereen was op weg naar het El Dorado, het cocaïne-Cocagne. Zelfs een kind wist het: in dit pand, aan de rand van de stad, snoof men – exclusief vanavond- de sfeer van grootse dagen…
Het was een flow: de niggers, de diggers, de spuiters, de snuivers, de slikkers, de likkers. Een groove masseerde ingewanden en hersenen, tot alle bij elkaar geklutste hoofden nog één gedachte koesterden: “flashen tot we crashen”. Een stoot stuwende stomende free-jazz, gemixt met een scheut drum ‘n base, een shake bacchanten en een schijfje Herman Hesses Magisch Theater – Toegang Alleen voor Gekken ! Spiritual Scratch. Onze god was een D.J., en hij draaide door, sampelde uit alle macht, uit alle andere voorgaande feesten. In het licht van de stroboscoop hunkerden mercenairs, missionairs, maagden, heremieten en vrome matrones naar hun nimbus, een aureool, een stralenkrans rond het hoofd.
Buiten, rond het huis fladderden banshees. Met hels geklaag en geschrei kondigden de vrouwelijke spoken iemands dood aan. Wij wisten niet wie, of wat, en dus raakte het onze koude kleren –op de grond- niet. ‘Ask the Angels’ van Patti Smith knalde tegen de lichamen van aardlingen en van hemelse en helse engelen, cherubijnen, serafijnen, hemelingen van het laagste allooi tot de hoogste divisie ! Trompetten schetterden terwijl scharen lofliederen zongen in de onmiddellijke nabijheid van God. In alle liederlijkheid, en in Vlaamse Polyfonie, werden duivel, dood en lust in alle tongen vurig bezongen. En tijdens ‘Break On Through’ vloeiden dranken rijkelijk, niet zelden van de kan in de man. Er werd gemorst op stoelen, banken, tafels en vloeren. Vuurrood droop langs een glanzende mondhoek wijn. Lichamen werden dronken op ‘Paranoid’ van Black Sabbat. Het zuipen, het vreten… Door niets kon dit alles worden gestopt. Een boekenkast moest eraan. Later, verspreid over de avond, vond men hier ‘La Philosofie dans le boudoir’, daar ‘Under the Volcano’ en overal snippers van Dante Alighieri’s roadmap to paradise… En vele andere boeken waaraan mensen zich kunnen snijden!
Sonnia gaf het voorbeeld. Met Queepeg ging ze een gesprek aan dat uiteindelijk zoveel diepgang kreeg dat het de aanblik van buitenstaanders niet meer verdroeg. Het was een startschot. Gelijk met de zware beats verspreidden de mensen zich als kwikzilver over Ziggurats naar hangende tuinen. Het huis kraakte. Een kluwen en kronkelen van lichamen. En boven de stad hingen bedwelmende wolken, en door de stad kolkte een rivier van alcohol. Het ruisen van de wind in de bomen en het bloed door de aders werd cosmisch, sprankelend bij wijlen. .. En toen hing iedereen bewegingloos als een leeuwerik in het zwerk, roerloos in het oog van de storm. Niets boven, onder of rond ons. Alle poorten hadden zich geopend, alle muren waren gesloopt. Tijd en ruimte in elkander opgegaan. Energie had zichzelf ontbonden. Ziel, lijf en geest opgehouden te bestaan. Eindelijk had ieder de Villa Godzilla bereikt, het immense tarot-kaartenhuis waar de vrijheid zo totaal is dat ze zich nooit meer laat neerschrijven (of vertellen)…
De dag na het feest was El Dia De Los Muertos. De alcohol en alle andere vergiften zochten een uitweg uit mijn lijf. Ik moest terug naar het huis. Ik was er al eens geweest, jaren eerder, op een zaterdag. Er was toen ook veel volk. Maar het was niet echt « een feest ». Bij elke stap die we verder in de tuin zetten drong droefheid dieper door in ons. Men strooide bloemen uit, schroefde de urne open en wat nog restte van mijn vriendin werd uitgestrooid over het goed onderhouden gazon.
Het regende. Eerst kleine diertjes, met zachte plofjes, dan kolossale beesten. ‘The Revenge of the Dinosaurs’, zag ik weer in één Hiroshima-flits. Het regende koeien. Bonte koeien, zoals in een Pink Floyd-clip. Eerst dwarrelenden ze door het luchtruim, daarna suisden ze als meteorieten, mortieren uit de hemel. Gekke koeien.
En wij waren engelen, gevallen door een wak in de tijd.