Ontwaken. Op de fiets. Onder een zwarte hemel. Je weet niet waar kruipen. De koude is verkwikkend. Snel geld afhalen, snel boodschappen doen. Jump-cut! Het gonst in je hoofd. Of zijn het de auto’s? Haast je, rep je! Tegen de stroom in. Wolkjes uitademen. Het bloed stroomt – vissen onder het ijs. Witte –Opzij!- lijnen –opzij! – op de grond… Ring ting ting, tang tang tang. Tram. Stoplichten vervloeien tot een meer van kleuren. Zwanen in het park. Bevroren vijver.
“Het is groen. Het is groen.” Sneller trappen tot het aroma in je neus omhoogkringelt. Senseo, percolator of… Het sist, het pruttelt of… Als de koffie -het zwarte getij- komt aanzetten (eenvoudige alchemie)– wijkt de rat race als sneeuw voor de zon…
Bijna thuis. Je rijdt voorbij een glazen vitrine. Een kribbe. Een kinderdagverblijf. Of is het de dienst waar men de koters een nummer in hun oor tatoeeert? Een chip in plant? In het midden van de ruimte, zit, geruisloos, een porceleinen pop, blos op de konen, in een bel van langzaam ontvouwend licht, omringd door een vage schare kruipende dwergen, een eiland op haar eigen, een schilderij van Degas, eenzaam maar met charme, onwezenlijk mooi, een hertenjong met de frou van Betty Page, een uit een klassiek ballet geslingerd danseresje.