Zjiepie-O was een held. In elke les sprak hij bevrijdende woorden. Zeker als hij het had over de onnoembare handelingen waaraan wij ons allemaal, in eenzaamheid en onwetendheid, stiekem, en minstens één keer per dag, bezondigden. De resultaten logen er niet om. Nauwelijks was er één trimester voorbij of meer dan de helft van de klas ging gebukt onder een tenniselleboog en kromme rug.
Zjiepie-O bracht licht in het donker. Hij brak het brood, sprak woorden… Alleen al de herinnering aan om het even welk van die woorden bezorgde ons het schaamrood.
Hij draaide plaatjes. Veelal Herman van Veen. Zjiepie-O was de eerste d.j. in mijn leven; Zjiepie-O was een wijs man. Bij momenten wollig als een filosoof. Zoals toen hij sprak over «de mijnbouw in Chili». Overschot van gelijk had hij dat hij mij er toen weer eens uitgooide. De week daarvoor had hij mij ook al op mijn zenuwen gewerkt met een les over – het had nochtans veelbelovend geklonken – de rockindustrie. Wat hadden wij nu aan al die getallen van die platenboeren? Wij wilden muziek, geen cijfers. En nog minder « de mijnbouw in Chili ». Allemaal onverteerbaar voor boerenpuberpummels in een stad vol taalstrijd.
(…/…)
Geef een reactie